Oefenen met 1 Engelse tijd
Het onderdeel Oefenen met 1 Engelse tijd gaat over de vorm van de verschillende tijden. Je leert je hoe de verschillende tijden eruitzien in bevestigende, ontkennende en vragende zinnen. De oefeningen bieden je veel mogelijkheden om te oefenen met die vorm.
Simple Present (go/goes) | Simple Past (went) |
Present Perfect (has/have gone) | Past Perfect (had gone) |
Present Continuous (am/is/are going) | Past Continuous (was/were going) |
Present Perfect Continuous (has/have been going) | Past Perfect Continuous (had been going) |
Gebiedende wijs (Go – Don’t go) | Lijst onregelmatige werkwoorden |
Oefenen met 2 of meer Engelse tijden
Bij het onderdeel Oefenen met 2 Engelse tijden gaat om het gebruik van de tijden. Met behulp van de oefeningen leer je wanneer je ze gebruikt en hoe je weet wanneer je welke tijd moet gebruiken. Het zijn zogenaamde ‘contrasterende oefeningen’ waarin je telkens moet kiezen tussen twee tijden die een tegengesteld paar vormen.
Simple Present – Present Continuous/Progressive(Hegoes– Heis going) | Simple Past – Past Continuous/Progressive(Hewent–He was going) |
Simple Past – Present Perfect(Hewent– Hehas gone) | Simple Past – Past Perfect(Hewent– Hehad gone) |
Present Perfect – Present Perfect Continuous(Hehas gone– Hehas been going) | Past Perfect – Past Perfect Continuous(Hehad gone– Hehad been going) |
Present Continuous en de Present Perfect Continuous(Iam going– Ihave been going) | Lijst onregelmatige werkwoorden |
Meerdere Engelse tijden
Uiteindelijk wil je de verschillende Engelse tijden foutloos door elkaar kunnen gebruiken tijdens spreken, schrijven, enzovoorts. Ga naar mix van tijden, als je dit wilt oefenen.
Onregelmatige werkwoorden
Als je de onregelmatige werkwoorden (go-went-gone) wilt oefenen, ga dan naar de onregelmatige werkwoorden oefeningen).
Mocht je je geheugen willen opfrissen, neem dan een kijkje bij deze uitgebreide lijst onregelmatige werkwoorden.
Oefenen met de hulpwerkwoorden
In het Engels zijn er twee soorten hulpwerkwoorden: de hulpwerkwoorden (‘auxiliaries’) die worden gebruikt om een tijd mee te vormen (to be, to do, to have) en de modale hulpwerkwoorden die aangeven of het hoofdwerkwoord als wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk, enzovoorts gezien wordt (can, could, may, might, must, had to, ought, shall, should, will, would).
Als je wilt weten wanneer je de verschillende hulpwerkwoorden gebruikt, kan je het beste naar de pagina’s mix van hulpwerkwoorden en modaliteiten bezoeken (zie onder). Op de overige pagina’s vind je oefeningen waarmee je voornamelijk de vorm van het hulpwerkwoord oefent of bekende probleemgebieden zoals de tag-question en de korte ja/nee antwoorden.
am-is-are | |
was-were | can, could, to be able to |
has-have-had | will, won’t, shall, shan’t |
to have to | will, would, shall, should |
korte ja/nee antwoorden | mix van hulpwerkwoorden |
tag-questions (Hehasn’t gone, has he?) | modaliteiten: in staat zijn, toestemming, waarschijnlijkheid, logische gevolgtrekking, noodzakelijkheid, verzoek en verplichting |
Oefenen met de toekomende tijd in het Engels
Er zijn tenminste 7 manieren om de toekomende tijd uit te drukken in het Engels. Op onderstaande pagina’s kun je kennis nemen van de vorm en gebruik van deze toekomende tijden. De Future Mix (zie hieronder) biedt je de mogelijkheid te toetsen of je de verschillende toekomende tijden correct in een zin plaatst.
1 Future Simple (I will go) |
2 Present Continuous (I am workingtomorrow) |
3 Be going to (I’m going to buya smartphone) |
4 Future Continuous (I will be going) |
5 Future Perfect (I will have gone) |
6 Future Perfect Continuous (I will have been going) |
7 Future mix |
Oefenen met de lijdende vorm
De lijdende vorm wordt vaak gebruikt in formeel Engels en/of academische taalgebruik. Je gebruikt hem als het er helemaal niet toedoet wie de handeling uitvoert. Op onderstaande pagina’s kun je oefenen hoe je bedrijvende en lijdende vorm uit elkaar houdt, de vorm van de verschillende tijden in de lijdende vorm en speciale lijdende constructies.
herken de lijdende en bedrijvende vorm |
Simple PresentPassive (The house is built.) |
Simple Past Passive (The house was built.) |
Continuous Passive (The house is/was being built.) |
Perfect Passive (The house has/had been built.) |
Future en Modal Passive (The house will be built. / The house may have been built.) |
Passive mix |
Double Object passive (lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp) (He gave her a present. She was given a present. A present was given to her) |
Personal Passive (She is known to have built a house.) |
Lijst onregelmatige werkwoorden |
Oefenen met overige grammaticale onderwerpen, zoals
Aanduidingen van hoeveelheid en de tijd
- Hoofdtelwoorden, rangtelwoorden en de datum
- Few / a few / little / a little
- Klokkijken
- Much / many / a lot
Zelfstandige naamwoorden en alles dat daarmee samenhangt
- Bijwoord en bijvoeglijk naamwoord
- Some / any
- Trappen van vergelijking (-er / -est en more / most)
- Bezitsvorm (‘s / s’ / of)
- Lidwoorden (a / an / the)
- Telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden / enkelvoud en meervoud
Voornaamwoorden
- Aanwijzende voornaamwoorden (this / that / these / those)
- Betrekkelijke voornaamwoorden (who(m) / whose / which / that, etc)
- Bezittelijke voornaamwoorden (my/ mine/ of mine etc.)
- Persoonlijke voornaamwoorden (I / me / you / he / him, etc.)
- Vragende voornaamwoorden (who / what / which, etc.)
- Wederkerende voornaamwoorden (myself/ yourself, etc)
- Its of it’s
- There, their of they’re
Zinnen
- If-zinnen (voorwaardelijke bijzinnen)
- Voegwoorden of verbindingswoorden
- Woordvolgorde
Overig
- Alfabet
- For / since / ago
- Gerund en to-infinitive (talking en to talk)